zaterdag 7 februari 2015

Bezitterig voornaamwoord

We weten allemaal wel wat een bezittelijk voornaamwoord is. Daar zit toch altijd weer iets van 'eigendom' of 'bezit' in. Het is 'mijn kast' of 'zijn verantwoordelijkheid'. Een ongeladen duidelijke aanduiding van wat waarbij of bij wie hoort. Niks mis mee.
Juridisch gezien is het soms heel verhelderend om te weten wat 'mijn en dijn' is. Dat voorkomt discussies. De Rijdende Rechter wordt er in tal van bekvecht-gevallen bijgeroepen, waarin de discussies torenhoog oplaaien over vooral het 'mijn' en wat minder het 'dijn'.
Je bent trouwens wat dat 'mijn en dijn' betreft geneigd om 'dein' te schrijven, zoals onze oosterburen dat doen. Het genootschap 'Onze Taal' zegt daarover: "Het woord dijn is een oude vorm; tegenwoordig is jouw gebruikelijk. Dijn hoort bij du, dat in het Nederlands lange tijd de gebruikelijke vorm was voor 'jij'. Al in de zestiende eeuw (misschien nog eerder) is du in onbruik geraakt; jij was in die tijd al de gewone vorm. Twee naamvalsvormen van du (dij/dy ('Wat heb ick dy misdaen?') en dijn), hebben langer standgehouden, maar ook deze vormen zijn door de nieuwere vormen u/jou en uw/jouw verdrongen. Alleen in de combinatie het mijn en (het) dijn komt nog een oude vorm van du terug."

Maar er zijn situaties waarin mensen hun bezittelijk voornaamwoord wel heel voornamelijk gebruiken. Het moet er als het ware uitspatten dat dat ding of voorwerp van hén is. "Heb je mijn auto al gezien? Blits hè, die car van mij!?" Of dit: "Wij hebben bij ons huis een garage voor onze auto's, want ik heb er een en Jan heeft natuurlijk zijn Jaguaretje er ook nog bij staan." Het is niet aan te slepen, wat er allemaal van 'ons' is…
Of wat dacht je van mensen die jouw verhaal over je hartritmestoringen aanhoren en beginnen over: "Ja mijn dokter adviseerde mij om goed op mijn bloeddruk te letten en mijn cholesterol toch wat vaker te laten meten. Al is het maar voor mijn geruststelling…" Hun verhaal komt er dan altijd als een wegschuivende factor tussen, waardoor je nog even achteloos naar jouw eigen verhaaltje terugkijkt en denk: ach, waar zeur ik dan over?

Nóg irritanter is het wanneer mensen over andere mensen als hun bezit gaan praten. "Jan van mijn…" of "Mijn Kees doet…" of "Die jongens van mijn die eten toch zoveel." 'Jan van mijn'; hoewel het 'mijn' erachter staat, dringt het best flink op de voorgrond. Dat is geen bezittelijk voornaamwoord meer, maar een bezitterig voornaamwoord. We kennen geen slaven meer, maar blijkbaar is die ander nog wel mijn bezit. De Bijbel vertelt over man en vrouw dat ze aan elkaar gegeven zijn. Een man moet bij zijn vrouw wonen "met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt", zegt Petrus in zijn eerste zendbrief, hoofdstuk 3. En wat de kinderen betreft lezen we in Psalm 127: "Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning." Kinderen zijn gekregen leengoed. Die kinderen zijn ten diepste niet van 'mijn' (het is trouwens 'mij') maar blijven Gods eigendom. En ze zijn er al helemaal niet om op verjaardagen of bij het schoolplein mee tegen elkaar op te pochen. Wat moet een ouder pochen, die een kindje met Down heeft? Die legt het altijd af. Kan zo'n ouder dan nooit trots op zijn kind zijn? Ik dacht het wel!
Laten we maar veel liever 'bezitterige voornaamwoorden' mijden: mijd het mijn en dijn…